vrijdag 5 februari 2016


Mijn ik? …stelt niets voor!
“Door het kennen van een brok klei, mijn jongen, wordt alles wat van klei gemaakt is, gekend. De modificatie is niet meer dan een naam, die voortkomt uit spraak. Wat werkelijk is, is enkel de klei.
Door  het kennen van een gouden sieraad wordt alles wat van goud gemaakt is, gekend. De modificatie is niet meer dan een naam, die voortkomt uit spraak. Wat werkelijk is, is enkel het goud (…).”                                                         
Chãndogya  Upanishad VI

Ayurveda: eenheid van ziel, geest lichaam en kosmos
In de opleiding voor Ayurvedisch practitioner, die  ik nu volg, wordt ook aandacht besteed aan de Indiase filosofie. De zes Indiase filosofische scholen de zogenaamde shad darsana  hebben ieder, in meer of mindere mate,  een bijdrage  geleverd aan de benadering van Ayurveda. Ayurveda een holistisch gezondheidssysteem uit India, stelt dat zorg voor onze gezondheid niet alleen beperkt is tot het lichamelijk welzijn  maar dat deze  gedragen wordt door psychisch-  en spiritueel welzijn dat ook verbonden is met de omgeving waarin we leven: zo binnen zo buiten!   Daarom is er in de studie ook veel aandacht voor de spirituele dimensie omdat deze wordt gezien als de wezenlijke bron van welzijn die haar doorwerking heeft in de psyché en zo ook op het lichamelijke niveau. 
Vedanta
Wanneer de 6e school, de Vedanta wordt behandeld ga ik rechter op zitten omdat hetgeen wordt gezegd resoneert in mijzelf. De Vedanta is gebaseerd op de Veda’s en de Upanishaden,  De oudste filosofische en  religieuze teksten uit het Hindoeïsme.    Deze leer zegt dat ,de dualiteit die we in het dagelijks leven ervaren, betrekkelijk is. Het leven is non-duaal, dat wil zeggen dat er in wezen geen afzonderlijke verschijningsvormen bestaan maar alles een manifestatie  is van Brahma.   Brahma is de Absolute werkelijkheid, die je ook kunt vertalen met God. Deze heeft niet de betekenis van  de geïnstitutionaliseerde  christelijke  God  die vanuit  een verre hemel oordeelt over levende en doden en zo nodig zijn sancties laat gelden. Deze God, als vrucht van het instituut kerk,  is geschapen naar het antropocentrische  beeld van de mens en is dus als zodanig een egocentrische projectie en is ook nog eens omkleed met de aanslag van cultuur en tijdgeest.
De God van Vedanta  is onpersoonlijk maar is alles in alles en existeert  in alle  verschijningsvormen, inclusief de mensheid waar jij en ik ook toebehoren. Ons innerlijke Zelf (Atman) is identiek met God (Brahma).  Omdat we allen een manifestatie God  zijn is zoiets als een afgescheiden  jij en ik een illusie.  De verwerkelijking van het besef dat al het Zijnde behoort tot die Eenheid noemen we verlichting en heeft versterkende gevolgen voor de wijze hoe we de wereld beleven en hoe we omgaan met alles wat haar bevolkt. Verlichting heeft dus een ethische implicatie die hier als een natuurlijk gevolg uit voort vloeit.
Opgemerkt moet worden dat ook de mystici uit het esoterisch Christendom, Jodendom en uit de Islam allen verslag doen van die God van Eenheid. Deze God beweegt zich dus blijkbaar buiten de kaders van welke religie dan ook.  Hiermee wordt godsdienststrijd belachelijk relatief. Want wanneer ik deze  eenheid in haar uiterste consequentie doordenk impliceert  strijd  voeren met wie of wat dan ook strijd met je Ware Zelf. Immers als God alles in Alles is en ik deel ben van dat Goddelijke, dat existeert als mijn Ware Zelf, dan rest er niets anders als het leven te accepteren zoals het  zich toont.   
Tijdens het college wordt me ineens een glimp geboden hoe acceptatie van het Zijn een eindeloos perspectief aan rust biedt.  Tegelijkertijd voelt de geboden stof ook abstract en ijl omdat de wereld om mij heen nog steeds een bron van onrust voor mij is.  Ik wordt nog al eens uit mijn slaap gehouden door al die conflicten die ik in gedachten met “als-situaties” uitvecht.  (En de ironische grap is dat het leven in werkelijkheid toch altijd weer anders verloopt dan ik in die nachtelijke woeluren vrees. De mens lijdt immers het meeste aan het geen hij vreest).

Goud en Klei als metaforen van het Absolute
De docent  illustreert de illusie van onze gescheidenheid met  de metafoor van een gouden armband of de gebakken pot van klei. De vormen, de armband en de pot, blijken  betrekkelijk te zijn. De pot kan  bijvoorbeeld in duizend scherven vallen en de gouden armband kunnen we weer omsmeden tot iets anders waardoor het bijvoorbeeld een ketting of een ring  wordt.  Van de klei kunnen we even zo goed een bord of een vaas maken.  De vormen, die we benoemen met begrippen die ooit bedacht zijn, blijken relatief maar  het goud en de klei, waarvan de vormen zijn gemaakt,  zijn absoluut.  Daarmee is gezegd dat de verschijningsvormen betrekkelijk zijn maar de essentie van hun manifestaties is absoluut. Het absolute is goddelijk en onveranderlijk.  Met ons mensen is het niet anders, ons lichaam is betrekkelijk maar de essentie van ons wezen, die  we duiden met het Zelf  is Absoluut en onvergankelijk, dat wil zeggen dat ziekte ouderdom en dood daar geen vat op hebben.

Kwetsbaarheid en kracht
Dit is voor mij een troostrijke gedachte .  Juist in de week,  voorafgaand aan dit college, heb ik gehoord  dat mijn zus ernstig ziek is. Overdag maar ook snachts overvalt me de betrekkelijkheid van alles. Wie wat of hoe stellen we eigenlijk voor? Mijn zus ik en de rest  van onze familieleden  zijn voor een tijdje op elkaar  betrokken,  vroeg of laat zullen we echter  een voor een ten prooi vallen aan de dood. Vaak – en zo vergaat het de meeste mensen- schuiven we de vergankelijkheid  van ons lichamelijke bestaan voor ons uit. Dat is iets voor ooit in een verre toekomst,  tegen die tijd zien we wel. Eigenlijk moeten we daar liever maar niet aan denken…
Het is dus ook  een troostrijke gedachte dat onze essentie, blijft bestaan teneinde terug te keren naar de eenheid.  Vedanta  gaat nog een stap verder, deze leer  stelt dat we nooit hoeven terug te keren omdat we al deel van de goddelijke  eenheid zijn. We hoeven niet eerst dood te gaan om terug te keren naar de eenheid van Zijn. In de dagelijkse  voortgang zijn de meeste mensen zich daar niet van bewust omdat  het zicht op de eenheid  belemmerd wordt door alle turbulenties die het duale bestaan met zich mee brengt.   
Zoals ik al zei lijkt de benadering van Vedanta  nogal abstract, we kunnen haar niet door boekjeswijsheid ervaren. De kennis  waar de Vedanta over spreekt kan alleen maar begrepen worden door innerlijke ervaringen.  Waarom het gebodene in mij resoneert is omdat ik de kennis herken als ervaringen zoals ik af en toe  in   meditatie heb,   of  tijdens een mijmer moment op een zonnige dag buiten,  of vlak voor het in slaap vallen. Het is dan alsof ik gezogen wordt in een verdwijnpunt en  tegelijkertijd ga ik  op in iets heel groots en flits de gewaarwording binnen dat ik alles ben en dat alles mij is. Deze ervaring  van eenheid levert de ultieme  geborgenheid zoals ik me vaag  herinner uit mijn kindertijd toen ik op schoot zat bij mijn moeder.
Net als ik de realisatie wil toe-eigenen  en het verstand zich ermee gaat bemoeien, is het weer weg. Maar deze ervaringen  hebben nèt genoeg vruchtbare bodem gezaaid waardoor ik “herkenning” voel  waardoor  de zaden van deze optiek wortel kunnen schieten.

Het betrekkelijke ik
De docent illustreert nog eens de betrekkelijkheid van ons ik door te stellen dat het ik , het Ego, een broddellap  is van willekeurige rollen. Het is maar net waarmee je je identificeert. Die identificaties kunnen in een mensenleven, onder invloed van onze gerichtheden , nogal eens  veranderen.  Een identiteit is dus niet feitelijk maar slechts een betekenis die we geven en zelfs de betekenis is relatief. Bijvoorbeeld: ik ben een vrouw, maar welke betekenis ik hecht aan de identiteit vrouw kan verschillen met die van mijn buurvrouw. En identiteit vrouw had voor mij ook een andere betekenis toen ik zestien was als dat de betekenis van vrouw zijn nu voor mij heeft.  
De conclusie die hieruit volgt is dat  er geen consistent ik bestaat die we ergens in ons zelf  kunnen lokaliseren. Ons ik is een willekeurige  gedachtenconstructie die we zo ergens in onze peuterleeftijd gaan opbouwen. Mijn  zes jarige kleindochter die oefent met schrijven legt een briefje op tafel “Papa en mama, ik ben Janou!” daarmee schets ze  de contouren van haar identiteit. En ze is ook al  instaat  om wat antwoorden te geven op de vraag: Wie is Janou?
Het  ik relativeren en prijs geven levert nogal wat weerstand op. Voor mij  voelt alsof ik van kinds af aan een gestage inleg bij de bank heb gedaan. En dan kom ik na jaren bij de bank en krijg de mededeling: “Sorry mevrouw, uw geld. (uw ego) is gedevalueerd, het is van nul en gene waarde, status, macht en aanzien kunt u er niet mee kopen!”  De ultieme ontgoocheling is  dat ik  blijkbare zoveel nodeloze energie heb geïnvesteerd in de zorgvuldige constructie van dat ego. 
Nu heeft dat ikje wèl een waarde met betrekking tot de praktische voortgang van het dagelijks leven.   Al is het alleen al om afspraken te maken met mijn man wie de boodschappen in huis haalt. Wanneer ik vanuit het gedachtegoed van Vedanta  zou zeggen : Niet ik haal de boodschappen, want mijn ik bestaat niet maar God haalt de boodschappen!”   zal dat niet zo effectief blijken te zijn omdat  dat niemand zich aangesproken voelt en we die avond dus niets te eten zullen hebben. In het ondermaanse hebben we de onderscheiden rollen ook nodig om het leven zijn voortgang te laten hebben.
We gaan pas  aan ons geconstrueerde ik leiden naar de mate van hechting aan onze identificaties. Ik  heb daar behoorlijk onder geleden.  In het gezin waar ik uit voort komt is  iets voorstellen in de wereld altijd  belangrijk geweest. Mijn moeder vond dat de dochter van de arts een geschiktere partij was om vriendschap mee te sluiten dan de dochter van de man die bij de vuilnisophaaldienst werkte.   De waarde van belangrijkheid is  ons  met de paplepel  ingegoten.  Familie feestjes boden een geschikt podium waarop  mijn broers, mijn zus en ik onze identiteit en wapenfeiten grotesk gestalte gaven waarbij we slagvaardig moesten zijn ten einde niet in de verdrukking te raken door de ego’s van de andere gezinsleden.  Hoewel ik de afgelopen jaren steeds meer de rol van toeschouwer koos  werd ik me er daardoor ook pijnlijk van bewust hoe weinig echte aandacht we vooral elkaar konden opbrengen omdat een ieder gevangen zat in zijn of haar  monoloog.  Nu mijn zus ziek is valt het tumult stil alsof door het verschijnen van de eindigheid al die identiteiten en wapenfeiten  relatiever worden. Voor mijzelf geldt dat hier de genade van bevrijding wordt geboren en daarbij koester ik de hoop dat we werkelijk de  oversteek naar elkaar  kunnen maken in het besef dat we allen deel zijn van het Grotere Geheel.  Terwijl ik dit schrijf  realiseer mij dat hier ook een uitdaging voor me ligt, kan ik er vrede mee hebben als anderen  hun oude rol nog blijven spelen? Of steekt dan toch weer een miskend ego de kop op?

De valkuil van Vedanta
De valkuil van een dergelijke filosofie als Vedanta kan zijn dat we  er ons voortijdig mee identificeren.  Het predicaat onthechting wordt dan een reclame bord waarmee we onze gevoelens van minderwaardigheid en fundamentele angst kunnen verhullen.  De Vedanta- adept claimt  de rol van verlichte die zich boven alle menselijke gevoelens heeft  verheven.
Het is echter geenszins de bedoeling dat het leven in de stof een onpersoonlijke gevoelloze steriele aangelegenheid wordt.   Wanneer ik in de nacht verdriet voel om mijn zus ben ik geneigd overhaast naar een spiritueel boek te grijpen teneinde al die verwarrende gevoelens te bezweren. Dat werkt even, maar ik voel ook hoe ik dan op een gespannen voet met mijzelf kom te staan omdat ik weiger me te verhouden met wat werkelijk in mij beweegt.  Ook dit is een vorm van gescheidenheid. Pas wanneer ik alles wat geleefd en gevoeld wil worden erken kom ik juist weer meer tot leven omdat dit de Eenheid weer hersteld.    Een filosofie als Vendanta kan dus een excuus zijn om van al die emotionele turbulenties weg te blijven. In dat geval, realiseer ik me nu, is een dergelijke zienswijze geen weg tot bevrijding maar een manier om mijn angst voor al te veel gevoelens gevangen te houden.  Door de situatie met mijn zus willen de  emoties en gevoelens voor het voetlicht van mijn bewustzijn  treden,  het leven lijkt  wel heel aanraak baar  te worden waarbij  op de meest onverwachte   momenten de tranen in mijn ogen prikken.
Toch blijken  die gevoelens en emoties helemaal niet zo bedreigend zijn, ik ga er dieper van ademhalen waarbij ik tegelijkertijd de berustende ervaring kan  voelen. Ja zo is het!  Ik ben gewaar dat gevoelens en emoties in mij zijn en door mij heen bewegen maar ik val er ook niet helemaal mee samen omdat er iets in mij is die al die bewegingen gade slaat.  De docent attendeert erop dat juist datgene dat het vermogen heeft om getuige te zijn van ons zelf, dat dit het Ware Zelf is:  Het is het  Goddelijke in mij dat getuige is van de ervaring in het duale bestaan. Deze  accepterende getuigenis genereert ook liefde voor alles wat verschijnt.  

De waarde van het duale bestaan
We doen ons zelf ook nodeloos te kort als we het duale bestaan zouden ontkennen. Vanuit het bovenstaande hebben we kunnen begrijpen dat het duale bestaan relatief is maar ze is ook  feitelijk voor de time being. Of anders gezegd ze is ook als de trap die ons de opgang bereid naar de realisatie van de non-duale realiteit. De realisatie van God in ons zelf. Of zoals de korte strofe uit de Upanishads aan het begin van dit artikel stelde: door het kennen van het brok  klei of het goudensieraad, de verschijningsvormen,  kunnen we het Absolute leren kennen. De verschijningsvormen zij  ook een verwijzing. De duale ervaring is een noodzakelijke voorwaarde om het non-duale te herkennen.  De paradox is echter dat diegene die  het Goddelijke in zichzelf realiseert  zal zien dat de trap  vervaagd, want het non duale kent geen hoog en geen laag, het kent geen afstand tot het Goddelijke. Het kent geen scheiding tussen leven en dood. God is eeuwig, zo ook in mijn zus…
 



 








.