Mijn ik?
…stelt niets voor!
“Door
het kennen van een brok klei, mijn jongen, wordt alles wat van klei gemaakt is,
gekend. De modificatie is niet meer dan een naam, die voortkomt uit spraak. Wat
werkelijk is, is enkel de klei.
Door het kennen van een gouden sieraad wordt alles
wat van goud gemaakt is, gekend. De modificatie is niet meer dan een naam, die
voortkomt uit spraak. Wat werkelijk is, is enkel het goud (…).”
Chãndogya Upanishad VI
Ayurveda:
eenheid van ziel, geest lichaam en kosmos
In de opleiding voor Ayurvedisch practitioner, die ik nu volg, wordt ook aandacht besteed aan de
Indiase filosofie. De zes Indiase filosofische scholen de zogenaamde shad darsana hebben ieder, in meer of mindere mate, een bijdrage
geleverd aan de benadering van Ayurveda. Ayurveda een holistisch
gezondheidssysteem uit India, stelt dat zorg voor onze gezondheid niet alleen
beperkt is tot het lichamelijk welzijn
maar dat deze gedragen wordt door
psychisch- en spiritueel welzijn dat ook
verbonden is met de omgeving waarin we leven: zo binnen zo buiten! Daarom is er in de studie ook veel aandacht
voor de spirituele dimensie omdat deze wordt gezien als de wezenlijke bron van
welzijn die haar doorwerking heeft in de psyché en zo ook op het lichamelijke
niveau.
Vedanta
Wanneer de 6e school, de Vedanta wordt behandeld ga ik rechter op
zitten omdat hetgeen wordt gezegd resoneert in mijzelf. De Vedanta is gebaseerd
op de Veda’s en de Upanishaden, De oudste filosofische en religieuze teksten uit het Hindoeïsme. Deze
leer zegt dat ,de dualiteit die we in het dagelijks leven ervaren, betrekkelijk
is. Het leven is non-duaal, dat wil zeggen dat er in wezen geen afzonderlijke
verschijningsvormen bestaan maar alles een manifestatie is van Brahma. Brahma
is de Absolute werkelijkheid, die je ook kunt vertalen met God. Deze heeft niet
de betekenis van de geïnstitutionaliseerde christelijke God die
vanuit een verre hemel oordeelt over levende
en doden en zo nodig zijn sancties laat gelden. Deze God, als vrucht van het
instituut kerk, is geschapen naar het antropocentrische
beeld van de mens en is dus als zodanig
een egocentrische projectie en is ook nog eens omkleed met de aanslag van
cultuur en tijdgeest.
De God van Vedanta is onpersoonlijk maar is alles in alles en
existeert in alle verschijningsvormen, inclusief de mensheid
waar jij en ik ook toebehoren. Ons innerlijke Zelf (Atman) is identiek met God (Brahma). Omdat we allen een manifestatie God zijn is zoiets als een afgescheiden jij en ik een illusie. De verwerkelijking van
het besef dat al het Zijnde behoort tot die Eenheid noemen we verlichting en
heeft versterkende gevolgen voor de wijze hoe we de wereld beleven en hoe we
omgaan met alles wat haar bevolkt. Verlichting heeft dus een ethische
implicatie die hier als een natuurlijk gevolg uit voort vloeit.
Opgemerkt moet worden dat ook de mystici uit
het esoterisch Christendom, Jodendom en uit de Islam allen verslag doen van die
God van Eenheid. Deze God beweegt zich dus blijkbaar buiten de kaders van welke
religie dan ook. Hiermee wordt
godsdienststrijd belachelijk relatief. Want wanneer ik deze eenheid in haar uiterste consequentie doordenk
impliceert strijd voeren met wie of wat dan ook strijd met je Ware
Zelf. Immers als God alles in Alles is en ik deel ben van dat Goddelijke, dat
existeert als mijn Ware Zelf, dan rest er niets anders als het leven te
accepteren zoals het zich toont.
Tijdens het college wordt me ineens een glimp geboden hoe
acceptatie van het Zijn een eindeloos perspectief aan rust biedt. Tegelijkertijd voelt de geboden stof ook
abstract en ijl omdat de wereld om mij heen nog steeds een bron van onrust voor
mij is. Ik wordt nog al eens uit mijn
slaap gehouden door al die conflicten die ik in gedachten met “als-situaties” uitvecht.
(En de ironische grap is dat het leven
in werkelijkheid toch altijd weer anders verloopt dan ik in die nachtelijke
woeluren vrees. De mens lijdt immers het meeste aan het geen hij vreest).
Goud
en Klei als metaforen van het Absolute
De docent
illustreert de illusie van onze gescheidenheid met de metafoor van een gouden armband of de
gebakken pot van klei. De vormen, de armband en de pot, blijken betrekkelijk te zijn. De pot kan bijvoorbeeld in duizend scherven vallen en de
gouden armband kunnen we weer omsmeden tot iets anders waardoor het bijvoorbeeld
een ketting of een ring wordt. Van de klei kunnen we even zo goed een bord of
een vaas maken. De vormen, die we
benoemen met begrippen die ooit bedacht zijn, blijken relatief maar het goud en de klei, waarvan de vormen zijn
gemaakt, zijn absoluut. Daarmee is gezegd dat de verschijningsvormen
betrekkelijk zijn maar de essentie van hun manifestaties is absoluut. Het absolute
is goddelijk en onveranderlijk. Met ons
mensen is het niet anders, ons lichaam is betrekkelijk maar de essentie van ons
wezen, die we duiden met het Zelf is
Absoluut en onvergankelijk, dat wil zeggen dat ziekte ouderdom en dood daar
geen vat op hebben.
Kwetsbaarheid
en kracht
Dit is voor mij een troostrijke gedachte . Juist in de week, voorafgaand aan dit college, heb ik gehoord dat mijn zus ernstig ziek is. Overdag maar ook
snachts overvalt me de betrekkelijkheid van alles. Wie wat of hoe stellen we
eigenlijk voor? Mijn zus ik en de rest
van onze familieleden zijn voor
een tijdje op elkaar betrokken, vroeg of laat zullen we echter een voor een ten prooi vallen aan de dood.
Vaak – en zo vergaat het de meeste mensen- schuiven we de vergankelijkheid van ons lichamelijke bestaan voor ons uit. Dat
is iets voor ooit in een verre toekomst, tegen die tijd zien we wel. Eigenlijk moeten
we daar liever maar niet aan denken…
Het is dus ook een troostrijke gedachte dat onze essentie, blijft
bestaan teneinde terug te keren naar de eenheid. Vedanta gaat nog een stap verder, deze leer stelt dat we nooit hoeven terug te keren omdat
we al deel van de goddelijke eenheid
zijn. We hoeven niet eerst dood te gaan om terug te keren naar de eenheid van
Zijn. In de dagelijkse voortgang zijn de
meeste mensen zich daar niet van bewust omdat het zicht op de eenheid belemmerd wordt door alle turbulenties die
het duale bestaan met zich mee brengt.
Zoals ik al zei lijkt de benadering van
Vedanta nogal abstract, we kunnen haar
niet door boekjeswijsheid ervaren. De kennis waar de Vedanta over spreekt kan alleen maar
begrepen worden door innerlijke ervaringen. Waarom het gebodene in mij resoneert is omdat
ik de kennis herken als ervaringen zoals ik af en toe in meditatie heb, of tijdens een mijmer moment op een zonnige dag
buiten, of vlak voor het in slaap
vallen. Het is dan alsof ik gezogen wordt in een verdwijnpunt en tegelijkertijd ga ik op in iets heel groots en flits de
gewaarwording binnen dat ik alles ben en dat alles mij is. Deze ervaring van eenheid levert de ultieme geborgenheid zoals ik me vaag herinner uit mijn kindertijd toen ik op
schoot zat bij mijn moeder.
Net als ik de realisatie wil toe-eigenen en het verstand zich ermee gaat bemoeien, is
het weer weg. Maar deze ervaringen
hebben nèt genoeg vruchtbare bodem gezaaid waardoor ik “herkenning” voel waardoor de zaden van deze optiek wortel kunnen
schieten.
Het
betrekkelijke ik
De docent illustreert nog eens de betrekkelijkheid van ons
ik door te stellen dat het ik , het Ego, een broddellap is van willekeurige rollen. Het is maar net
waarmee je je identificeert. Die identificaties kunnen in een mensenleven,
onder invloed van onze gerichtheden , nogal eens veranderen.
Een identiteit is dus niet feitelijk maar slechts een betekenis die we
geven en zelfs de betekenis is relatief. Bijvoorbeeld: ik ben een vrouw, maar
welke betekenis ik hecht aan de identiteit vrouw kan verschillen met die van
mijn buurvrouw. En identiteit vrouw had voor mij ook een andere betekenis toen
ik zestien was als dat de betekenis van vrouw zijn nu voor mij heeft.
De conclusie die hieruit volgt is dat er geen consistent ik bestaat die we ergens in
ons zelf kunnen lokaliseren. Ons ik is
een willekeurige gedachtenconstructie
die we zo ergens in onze peuterleeftijd gaan opbouwen. Mijn zes jarige kleindochter die oefent met
schrijven legt een briefje op tafel “Papa en mama, ik ben Janou!” daarmee
schets ze de contouren van haar
identiteit. En ze is ook al instaat om wat antwoorden te geven op de vraag: Wie is
Janou?
Het ik relativeren
en prijs geven levert nogal wat weerstand op. Voor mij voelt alsof ik van kinds af aan een gestage
inleg bij de bank heb gedaan. En dan kom ik na jaren bij de bank en krijg de
mededeling: “Sorry mevrouw, uw geld. (uw ego) is gedevalueerd, het is van nul
en gene waarde, status, macht en aanzien kunt u er niet mee kopen!” De ultieme ontgoocheling is dat ik
blijkbare zoveel nodeloze energie heb geïnvesteerd in de zorgvuldige
constructie van dat ego.
Nu heeft dat ikje wèl een waarde met betrekking tot de
praktische voortgang van het dagelijks leven. Al is
het alleen al om afspraken te maken met mijn man wie de boodschappen in huis
haalt. Wanneer ik vanuit het gedachtegoed van Vedanta zou zeggen : Niet ik haal de boodschappen,
want mijn ik bestaat niet maar God haalt de boodschappen!” zal dat niet zo effectief blijken te zijn
omdat dat niemand zich aangesproken
voelt en we die avond dus niets te eten zullen hebben. In het ondermaanse
hebben we de onderscheiden rollen ook nodig om het leven zijn voortgang te laten
hebben.
We gaan pas aan ons
geconstrueerde ik leiden naar de mate van hechting aan onze identificaties.
Ik heb daar behoorlijk onder geleden. In het gezin waar ik uit voort komt is iets voorstellen in de wereld altijd belangrijk geweest. Mijn moeder vond dat de
dochter van de arts een geschiktere partij was om vriendschap mee te sluiten
dan de dochter van de man die bij de vuilnisophaaldienst werkte. De waarde
van belangrijkheid is ons met de paplepel ingegoten.
Familie feestjes boden een geschikt podium waarop mijn broers, mijn zus en ik onze identiteit en
wapenfeiten grotesk gestalte gaven waarbij we slagvaardig moesten zijn ten
einde niet in de verdrukking te raken door de ego’s van de andere gezinsleden. Hoewel ik de afgelopen jaren steeds meer de
rol van toeschouwer koos werd ik me er
daardoor ook pijnlijk van bewust hoe weinig echte aandacht we vooral elkaar
konden opbrengen omdat een ieder gevangen zat in zijn of haar monoloog. Nu mijn zus ziek is valt het tumult stil alsof
door het verschijnen van de eindigheid al die identiteiten en wapenfeiten relatiever worden. Voor mijzelf geldt dat
hier de genade van bevrijding wordt geboren en daarbij koester ik de hoop dat
we werkelijk de oversteek naar
elkaar kunnen maken in het besef dat we
allen deel zijn van het Grotere Geheel. Terwijl
ik dit schrijf realiseer mij dat hier
ook een uitdaging voor me ligt, kan ik er vrede mee hebben als anderen hun oude rol nog blijven spelen? Of steekt
dan toch weer een miskend ego de kop op?
De
valkuil van Vedanta
De valkuil van een dergelijke filosofie als
Vedanta kan zijn dat we er ons
voortijdig mee identificeren. Het
predicaat onthechting wordt dan een reclame bord waarmee we onze gevoelens van
minderwaardigheid en fundamentele angst kunnen verhullen. De Vedanta- adept claimt de rol van verlichte die zich boven alle
menselijke gevoelens heeft verheven.
Het is echter geenszins de bedoeling dat het
leven in de stof een onpersoonlijke gevoelloze steriele aangelegenheid wordt. Wanneer
ik in de nacht verdriet voel om mijn zus ben ik geneigd overhaast naar een spiritueel
boek te grijpen teneinde al die verwarrende gevoelens te bezweren. Dat werkt
even, maar ik voel ook hoe ik dan op een gespannen voet met mijzelf kom te
staan omdat ik weiger me te verhouden met wat werkelijk in mij beweegt. Ook dit is een vorm van gescheidenheid. Pas
wanneer ik alles wat geleefd en gevoeld wil worden erken kom ik juist weer meer
tot leven omdat dit de Eenheid weer hersteld. Een
filosofie als Vendanta kan dus een excuus zijn om van al die emotionele
turbulenties weg te blijven. In dat geval, realiseer ik me nu, is een
dergelijke zienswijze geen weg tot bevrijding maar een manier om mijn angst
voor al te veel gevoelens gevangen te houden.
Door de situatie met mijn zus willen de
emoties en gevoelens voor het voetlicht van mijn bewustzijn treden,
het leven lijkt wel heel aanraak
baar te worden waarbij op de meest onverwachte momenten de tranen in mijn ogen prikken.
Toch blijken die gevoelens en emoties helemaal niet zo
bedreigend zijn, ik ga er dieper van ademhalen waarbij ik tegelijkertijd de
berustende ervaring kan voelen. Ja zo is
het! Ik ben gewaar dat gevoelens en
emoties in mij zijn en door mij heen bewegen maar ik val er ook niet helemaal
mee samen omdat er iets in mij is die al die bewegingen gade slaat. De docent attendeert erop dat juist datgene
dat het vermogen heeft om getuige te zijn van ons zelf, dat dit het Ware Zelf
is: Het is het Goddelijke in mij dat getuige is van de
ervaring in het duale bestaan. Deze
accepterende getuigenis genereert ook liefde voor alles wat verschijnt.
De
waarde van het duale bestaan
We doen ons zelf ook nodeloos te kort als we
het duale bestaan zouden ontkennen. Vanuit het bovenstaande hebben we kunnen
begrijpen dat het duale bestaan relatief is maar ze is ook feitelijk voor de time being. Of anders gezegd
ze is ook als de trap die ons de opgang bereid naar de realisatie van de
non-duale realiteit. De realisatie van God in ons zelf. Of zoals de korte strofe
uit de Upanishads aan het begin van dit artikel stelde: door het kennen van het
brok klei of het goudensieraad, de
verschijningsvormen, kunnen we het
Absolute leren kennen. De verschijningsvormen zij ook een verwijzing. De duale ervaring is een noodzakelijke voorwaarde om het
non-duale te herkennen. De paradox is echter
dat diegene die het Goddelijke in
zichzelf realiseert zal zien dat de trap
vervaagd, want het non duale kent geen
hoog en geen laag, het kent geen afstand tot het Goddelijke. Het kent geen
scheiding tussen leven en dood. God is eeuwig, zo ook in mijn zus…
.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten