dinsdag 17 juni 2014


Alle dagen vrij
“Hoe lang moet je nog vraag ik?”   
“Nog zeven jaar en drie maanden!” is haar besliste antwoord.
“Zie je uit naar je pensioen?” vraag ik.
“Wanneer ik nu stop gaat me dat een bom geld kosten.”
Voor mij rekent ze uit  dat mijn arbeidzame leven nog acht jaar en negen maanden duurt.  Ik wens haar een prettige vakantie en zei op haar beurt mij ook.

De dag voordat ik weer aan het werk ga belt mijn baas met de mededeling dat ze is overleden.
Tijdens haar uitvaart, terwijl de zon als een vluchtige streling  over haar kist glijdt,  besef ik dat ik mijn pensioengerechtigde leeftijd zie als een markeringspunt waarna ik pas echt voluit kan gaan leven zoals ik ook uitkijk naar het weekend of een vakantie. 
Op de maandagochtend verzucht ik nog al eens: “Daar gaan we weer!” Zo’n verzuchting is niet de ideale mentaliteit is om er een leuke dag van te maken.

 
Veel collega’s zijn bij de plechtigheid sommige zijn zichtbaar geroerd. Er worden zielvolle woorden gesproken waarbij de intentie van ons werk in de zorg  uitvergroot voor het voetlicht treedt.
Uiteindelijk gaat het om een wederkerige relatie, stelt mijn collega die ook geestelijk verzorger is. Zijn woorden krijgen voor mij betekenis bij het besef dat ik als zorgverlener niet alleen iets kom brengen maar soms ook plotseling vreugde beleef aan het contact, ondanks het lijden waarmee de ander worstelt.  Dit heeft plaats  wanneer ik bereid ben mij  op een ontvankelijk manier werkelijk te verbinden met de mensen waarmee ik te maken heb.  Dat betekent dat ik mijn verzet tegen wat dan ook moet opgeven.
Het idee dat ik het lijden van de ander moet oplossen is al een vorm van verzet en deze eis maakt mijn taak zwaar  en is bovendien ook nogal pretentieus.
Medelijden schept afstand: ik stel me boven het lijden van de ander uit angst omdat ik natuurlijk vaag de notie heb dat het lijden mij ook kan treffen. Het leven is per definitie kwetsbaar. De haast waarmee ik het lijden van de ander moet worden opgelost is een reflectie van mijn paniek.  Wanneer ik bevangen ben door deze mentaliteit begin ik naar de zogenaamde vrije tijd te verlangen omdat ik snel uitgeput raak.  Meer nog ik begin te twijfelen aan mijn competentie als geestelijk verzorger en tel stiekem de tijd af totdat ik gepensioneerd ben.
Wanneer ik echter  wakker genoeg ben om die onbevangen openheid in mijzelf te regisseren komt er ruimte in het contact waardoor het lichter wordt. Ik ervaar  dat er dan niet eens zoveel gezegd of gedaan hoeft te worden. Te veel interventie schept immers weer afstand en daarmee metsel ik de innerlijke ruimte dicht die de ander nodig heeft om tot zijn eigen antwoorden te komen. Mijn gesprekspartner nodigt mij uit te oefenen  in nabijheid.
Het was enerzijds een schok te ontdekken dat ik helemaal niet zo hard  hoefde te werken of zo verschrikkelijk mijn best te doen om er iets diepzinnigs uit te persen.  Anderzijds was het ook een opluchting.  Het enige wat er toe doet is werkelijke aanwezigheid. Het lijkt simpel maar er valt heel wat te laten in het contact, merk ik,  niet alleen in het doen maar vooral in mijn denken. Het is gemakkelijk om af te dwalen of het verhaal van de ander toe te eigenen en er mee op de loop te gaan. 
Maar soms wanneer ik  de leegte in mijzelf  durf toe te staan geschied een wonder, in de loutere aanwezigheid ontstaat een ruimte waarin de zaden van vreugde spontaan opschieten. Energetisch gebeurd iets in het contact en zonder uit te zijn op effect merk ik dat er ook enige mate van lichtheid in de ander komt waardoor er zelfs ruimte komt voor humor. We lachen het lijden niet weg maar we verruimen het alsof er wat frisse lucht in de misère wordt geblazen. 
Hoe momentaan dat gevoel ook is, ik besef dat  dit is wat er werkelijk toe doet. Zelfs dan verdwijnen even de grenzen van ik en de ander, de professional en de hulpvrager maar er is louter aanwezigheid. Op zo’n moment blijkt dan zelfs zoiets als de scheiding tussen werk en vrije tijd relatief.
Op dat flitsende moment wordt ik mij er van bewust dat mij een eindeloze vrije tijd is gegeven  die niet hoeft te worden ingeperkt door welke verplichting dan ook. Daarmee besef  ik dat met name  mijn werk mij een krachtige  oefening bereid naar innerlijke bevrijding.   

Door het plotseling verscheiden van mijn collega  wordt deze  oproep nog meer hoorbaar. Het is een farce te denken dat vrijheid slechts wacht  op het parkeerterrein, tot het weekend of tot na mijn pensioen.  


 

 


 
 
 
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten