Is God
op vakantie?
Inmiddels wil ze onderhand wel dood. Ze is
achtennegentig jaar, haar man, twee kinderen en een schoonzoon zijn haar al
voorgegaan. Hoewel ze nog goed ter been is en zelfs instaat om een boek
te lezen, weliswaar met grote letters, heeft ze het hier in het ondermaanse
wel gezien. De generatiegenoten, die haar dierbaar waren, zijn bijna allemaal uitgestorven. "Waar zou ik nog op wachten? ” vraagt ze me.
Het is niet de bedoeling dat ik met een zinvol antwoord kom, dus ik blijf stil.
Wat ze wel van mij verwacht is dat ik bij God
een goed woordje voor haar doe. Ik ben weliswaar geen “echte priester”, die
status is mij als vrouw immers niet
gegeven. Maar ze meent dat ik, uit
hoofde van mijn functie als geestelijk verzorger, een directe lijn met ‘boven’
heb. Ik
vraag haar nog hoe ze zich voorstelt dat
ik bij God haar wens kan kenbaar maken.
Bijna bevelend antwoord ze mij “Ach dat weet je heus wel!”
Ze is de laatste cliënt waarmee ik voor mijn drie weken durende vakantie een gesprek
heb. Ze wenst me een hele fijne
vakantie. Bij haar deur schudt ze me de
hand die ze nu langer als normaal vast houdt: “bedankt hé…voor alles. Het was
gezellig met je. Maar als je terug bent dan ben ik er niet meer! “Gaat u ook op vakantie?” grap ik.
“Dat weet je toch, je hebt beloofd om aan God te vragen dat ie mij binnenkort komt halen!”
“Mmm…God laat zich niet gemakkelijk dwingen!” probeer ik nog.
“Luister, afspraak is afspraak!” En dan valt de deur in het slot.
In de drie weken van mijn vakantie heb ik niet meer aan haar gedacht. Pas op de eerste werkdag vraag ik me nieuwsgierig af of ze er nog is. Volgens het elektronisch cliënten dossier is ze nog in het ondermaanse aanwezig en zelfs in goede gezondheid. Wel lees ik over toenemende humeurigheid en dat ze zich steeds meer terug trekt op haar kamer.
s' Middags heb ik tijd om haar te bezoeken, haar deur staat op een kier. Met een voorzichtige klop duw ik de deur een beetje open. Ik zie haar zitten in haar vertrouwde stap-op stoel bij het raam. Wanneer ze mijn richting heen kijkt zeg ik “Hallo…ik ben weer terug!”
Haar mond vertrekt in een venijnige grimas. Even is het stil maar dan barst ze los: “Dat zie ik ook wel. Hoe durf je hier nog binnen te komen…jij stuk onbenul, waardeloze…je bent niet eens een priester. Hoe zit dat met die God van je…is ie soms op vakantie?”
Ze is onverbiddelijk in haar klachten en ze weigert gesprek. Duidelijk is dat nu geen enkele vertrouwen meer in mij heeft. Zachtjes sluit ik haar deur maar met de belofte aan mijzelf het over een paar dagen nog eens te proberen. Dat is niet meer nodig, de nacht daarop sterft ze in haar slaap. Ik hoop dat ze vanuit een vredige droom aan haar reis is begonnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten